Jarenlang werd wat de mens deed, gedaan met eigen kracht. Er werd wel gereedschap gebruikt zoals een hamer, ploeg of bats, maar de bediening was altijd met menskracht. Als er ergens 100 mensen voor nodig waren, dan zorgde je voor 100 mensen, tenzij je een paard of ander dier het werk kon laten doen. Kanalen werden met bats en kruiwagen gegraven, het land met de hand bewerkt en de stoffen voor kleding met de hand gemaakt. Dat was allemaal geen probleem, want mensen leefden vaak in gemeenschappen en zorgden met elkaar ervoor dat ze overleefden (of niet). Het individu was vooral ondergeschikt aan het algemeen belang, maar toch had ieder zijn eigen vrijheid om te bepalen wat er gedaan werd. Er was onderling dan ook amper concurrentie of geldingsdrang.
Daarnaast was er altijd wel ergens een oorlog, waarbij burgers en soldaten omkwamen en de vernielde zaken moesten worden hersteld. Mechanisatie werd amper toegepast, misschien met wat waterkracht en vuur, maar veel was het niet.
Ergens midden 18e eeuw kwam wetenschap in beeld en langzaamaan werden er ontdekkingen gedaan die het werk lichter konden maken. Zo werd stoomkracht gebruikt, werden weefgetouwen ingenieuzer en later kwam ook elektriciteit om de hoek kijken. Hoe meer de mens kon mechaniseren, des te meer het ten koste ging van de werkgelegenheid. In het begin werden fabrieken nog vernield, maar door er hoge muren omheen te bouwen, werd ook dat probleem verholpen.
Machines waren duur en konden vaak alleen door de rijken (of een groep rijke mensen) betaald worden. Waar mensen altijd zelfstandig hun werd deden en daarmee hun kost verdienden, moesten mensen nu in dienst van anderen. Dat betekende wel dat mensen een stuk van hun vrijheid moesten inleveren. Er werd door de werkgever verlangd dat er 10,12 of zelfs meer uren per dag gewerkt moest worden en dat een bepaald ethos werd verwacht. Door de mechanisatie kon er ook meer werk worden verzet en nog sneller ook. Er werd meer geproduceerd dan een gemeenschap nodig had en zo ontstond ook het fenomeen economie. Handel was er al, maar vaak via schepen en karavanen die weken of maanden onderweg waren. Er kwamen nu voertuigen die zaken sneller konden vervoeren en daarmee de handel versnelde.
Die machines waren verre van schoon. Toch verruilde landarbeiders de schone lucht van de buitengebieden voor de vieze lucht van de steden, die daarmee ook groter werden. De fabrieken werden belangrijker en de eigenaren kregen ook meer politieke inspraak. De arbeiders en gewone burgers hadden eigenlijk niets te zeggen. Door de komst van vakbonden veranderde dat wel wat, maar in het algemeen hadden veel mensen (een deel van) hun vrijheid ingeleverd voor meer geld en middelen. Doordat ze meer geld hadden, konden ze ook meer kopen, zowaar de markteconomie kreeg vorm.

De mechanisatie werd beter, de productie schoner, de werkdagen werden korter, althans in de landen met meer geld. Zelfs nu nog wordt in arme landen meer gewerkt tegen lager loon in slechtere omstandigheden.
De mechanisatie die de menskracht verving wordt ook wel de industriële revolutie genoemd. Deze vlucht in begon in de 18e eeuw en duurde tot in de 20e eeuw. Vooral na de Tweede Wereldoorlog kwam daar een nieuwe revolutie bij, de digitale revolutie. Computers konden zaken sneller uitrekenen dan mensen en dat leverde tijdswinst op. Dat zou je efficiëntie kunnen noemen, maar de tijdswinst werd dan weer ingezet om nog meer zaken te ontdekken. Dat er ooit de gedachte was dat het patentbureau gesloten kon worden omdat alles toch wel zo’n beetje was uitgevonden, kon de prullenbak in.
Dankzij de computer konden we meer, leerden we meer en deden we meer. Maar de grip op ons eigen leven raakten we wel kwijt. De werkgevers bepalen nog steeds ons leven, maar blijkbaar hebben de meesten daar geen moeite mee. Of eigenlijk wel, want je hoort wel steeds vaker verzet.
Wie er tegen protesteert krijgt al snel het dreigement dat een werkgever dan wel ergens anders zijn bedrijf gaat vestigen. Voorheen was het nog dat je dan ontslagen werd, maar dat werkt vaak niet meer, want doordat we zoveel meer zijn gaan doen, dreigen er nu tekorten te ontstaan aan mensen die het werk willen en kunnen doen. Ondertussen is dit systeem zo verankerd in onze samenleving dat we amper nog weten wat we zonder moeten. Er is een groep mensen die er aan wil ontsnappen en weer iets van vrijheid probeert terug te grijpen. Dat zijn de zelfstandigen van deze wereld. Die gaan nog een beetje tegen de stroom in. De regering ontmoedigt dit, niet raar als je bedenkt dat de macht van het bedrijfsleven op politiek zo groot is. Bedrijven als Tata Steel, Chemours, Schiphol of de haven Rotterdam hebben vaak een streepje voor of zorgen door lobbyen er wel voor dat ze een streepje voor houden.
Zonder grote bedrijven zijn er geen grote, dure en moeizame ontwikkelingen mogelijk. Dat is ook de kern van hun bestaansrecht. De vraag of dit alles wel nodig of wenselijk is, dat is een gepasseerd station. Het zou echter goed zijn om er toch over na te denken. Steeds vaker als er gezegd wordt dat iets niet kan, worden we boos.
Maar de mechanische revolutie is blijkbaar nog niet genoeg. In rap tempo wordt ook ons denken aan banden gelegd. Nu discussiëren we er nog over of kunstmatige intelligentie een bedreiging is, maar als je kijkt naar de industriële revolutie, is dat een retorische vraag.
Terwijl we denken dat we nog steeds vrij zijn omdat we ons dat zelf wijsmaken, is de vrijheid (en ontbreken van concurrentie) allang verleden tijd. En toch is de vraag of we het zelfstandig zouden redden meer dan relevant. Waar vroeger het individu ondergeschikt was aan het collectief, verbeelden we dat dit nu precies andersom is. Je zou kunnen zeggen dat het collectief eigenlijk niet meer bestaat en allang is vervangen door een ‘Big Brother’.
De mens heeft verloren van de machine en zal ook verliezen van de kunstmatige intelligentie. Tot het moment dat oorlog alles weer kapot maakt. Zo ging het vaker in de geschiedenis. De inzet van de Tweede Wereldoorlog was het creëren van een Derde Rijk. Wel eens bedacht wat er is gebeurt met die eerste twee Rijken?